Basics 1
- man
- vrouw
- ik
- ben
- een
- jongen
- en
- is
- ze
- kind
- zij
- hij
- meisje
- eet
- drink
- de
- appel
- melk
- drinkt
- sap
- brood
- water
- het
Basics 2
- ten
- wij
- boterham
- drinken
- rijst
- we
- jullie
- vrouwen
- lezen
- de
- mannen
- meisjes
- zij
- krant
- jongens
- menu
- dat
- het
- zijn
- hebben
- heb
- heeft
- hebt
- boek
- leest
- lees
Common Phrases
- hallo
- bedankt
- doei
- dag
- tot
- ziens
- hoi
- goedemorgen
- goedendag
- goedenavond
- welterusten
- ja
- dank
- nee
- wel
- misschien
- alsjeblieft
- niet
- sorry
- het
- spijt
- me
- oké
- pardon
- goed
- hoe
- gaat
- spreek
Food: Basic
- vis
- sinaasappel
- wijn
- koffie
- ei
- kip
- bord
- suiker
- middageten
- ontbijt
- kaas
- fruit
- pasta
- lunch
- bier
- rundvlees
- soep
- tomaat
- aardbei
- citroen
- limoen
- avondeten
- vlees
- maaltijd
- thee
- varkensvlees
- vegetariër
- eten
- groente
- peper
- olie
- dorst
- honger
Animals
- kat
- dier
- hond
- paard
- vogel
- beer
- muis
- krab
- spin
- olifant
- eend
- schildpad
- konijn
- koe
- neushoorn
- hoorn
- schaap
Plurals
- eenden
- schildpadden
- honden
- kranten
- boeken
- paarden
- boterhammen
- borden
- appels
- katten
- vogels
- olifanten
- menu's
- dieren
Possessives
- zijn
- mijn
- onze
- hun
- jouw
- haar
- van
- naam
- jou
Adjective Basics
- groot
- klein
- grote
- lang
- kleine
- lange
- snel
- langzaam
- kort
- snelle
Clothing
- draag
Formal
- u
Verb: Present
- loop
- loopt
- lopen
- schrijf
- schrijft
- schrijven
- zwemmen
- zwemt
- zwem
- koken
- kookt
- kook
- slaap
- slaapt
- slapen
- houden
- houd
- houdt
- spelen
- speelt
- speel
- willen
- wilt
- wil
- graag
- hoor
- hoort
- zie
Indefinite Pronouns
- genoeg
- iedereen
- iemand
- iets
- men
- niemand
- niets
- wat
- veel
- weinig
- alle
- sommige
- alles
Object Pronouns
- haar
- hem
- mij
- me
- het
- jou
- ons
- je
- ze
Colors
- No Vocab
Prepositions
- in
- bij
- tussen
- aan
- nederland
- zitten
- wonen
- belgië
- voor
- op
- uit_komen
- uit
- voorlezen
- vlakbij
- naar
- met
- zonder
- van
- toe
- krijgen
- na
- station
- liggen
- naast
- tijdens
- door
- vanwege
- dichtbij
- achter
- tegen
- terwijl
- over
Questions
- wat
- welke
- welk
- waarom
- waar
- hoeveel
- hoe
- antwoord
- vraag
- wie